Zwarte Lijst Fonds BJP
Zwarte Lijst Fonds BJP
Bij het Fonds Bijzondere Journalistiek Projecten (Fonds BJP) vroeg ik in 2018 subsidie aan voor een journalistiek onderzoek dat ik wilde doen naar het politieke spel rond de The Hague Invasion Act, een Amerikaanse wet die de Amerikaanse president machtigt militair geweld te gebruiken in Nederland, in het geval een Amerikaanse burger wordt vastgehouden door het Internationaal Strafhof in Den Haag. Mijn aanvraag werd afgewezen op gronden die dermate dubieus waren (het Fonds blijkt een Zwarte Lijst te hanteren), dat ik het van belang vind dat collega-journalisten, communicatiewetenschappers en anderen kennis nemen van de gronden die het Fonds in mijn geval aanvoerde.
Voordat ik mijn subsidieaanvraag had ingediend, had ik het eerst in concept naar het Fonds gestuurd, met het verzoek te kijken of het formeel voldeed aan alle eisen en in behandeling kon worden genomen. Ik deed dit omdat ik eerder een subsidieaanvraag bij het Fonds had gedaan die was afgewezen vanwege de door mij voorgestelde werkwijze, en ik inmiddels geleerd had dat ik er goed aan deed een aanvraag in concept voor te leggen voordat ik deze indiende. Aan de hand van suggesties die directeur Jessica Swinkels mij desgevraagd aan de hand deed, dacht ik dit keer beter beslagen ten ijs te komen
Nietttemin werd mijn aanvraag niet gehonoreerd. Dat kan gebeuren natuurlijk, maar de redenen die het bestuur hiervoor aanvoerde verbaasden mij:
“Het bestuur heeft met interesse kennisgenomen van uw voorstel The Hague Invasion. Er rezen echter te veel bezwaren om het projectvoorstel te honoreren. Zo ontbeert uw voorstel, naar oordeel van het bestuur, te zeer een open journalistieke vraagstelling en is er onvoldoende vertrouwen dat de beoogde publicatie het resultaat zal zijn van een onbevangen journalistieke zoektocht.”
Ik keek hiervan op. Want: wat kon er nou niet open zijn aan mijn vraagstelling? Die luidde:
“Welke rol heeft de wet gespeeld in de betrekkingen van Nederland met de Verenigde Staten? Nederland heeft geprobeerd de wet van tafel te krijgen toen Obama president werd. Zonder succes. Ook vraag ik mij af: Wat betekent de The Hague Invasion Act voor het Internationaal Strafhof? Is deze al die jaren reden geweest voor het Strafhof af te zien van de vervolging van Amerikaanse militairen? Verklaart het niet vervolgen van Amerikaanse militairen waarom sommige landen het Strafhof gedag hebben gezegd of aangekondigd hebben zich uit het Strafhof terug te trekken?”
Ik vroeg het bestuur van het Fonds aan mij uit te leggen waarom mijn vraagstelling niet ‘open’ was. Het duurde een paar maanden voordat ik een reactie kreeg. Die kwam op 11 januari. Zie onderaan deze pagina een screenshot van de e-mail die ik ontving. Directeur Swinkels schreef mij:
“De twijfel van het bestuur is niet in de laatste plaats ingegeven door het artikel dat u heeft toegevoegd aan uw aanvraag. Daarin volgt u de mening van bepaalde mediacritici dat de journalistiek de slaafse volger is van economische en politieke elites. Ook de passages over de rol van de media tijdens de Irak-oorlog en inzake de Russische desinformatiecampagne verraden een uitgesproken opvatting. Het bestuur vreest dat deze houding ook van invloed zal zijn op de aanpak van uw project The Hague Invasion.”
Met het ‘artikel’ waaruit zou blijken dat ik “de mening” zou volgen van “bepaalde mediacritici” doelde Swinkels op het bundel ‘Nepnieuwsexplosie’, die ik had meegestuurd met mijn subsidieaanvraag. Dit vanwege de vereiste van het Fonds dat subsidieaanvragers een aantal recente journalistieke producten van eigen hand moeten tonen. In de inleiding van ‘Nepnieuwsexplosie‘ die ik schreef met medesamensteller Tabe Bergman staan inderdaad enige kritische passages over de rol die de media hebben gespeeld rond de Irak-oorlog en in de berichtgeving over Russisch nepnieuws. Maar wat is daar precies mis mee? Het kan toch niet waar zijn dat op basis daarvan mijn subsidieaanvraag is afgewezen?
Dit is daarom wat ik op 11 januari 2019 aan het Fonds terugschreef:
“De beoordeling van mijn subsidieaanvraag is geen beoordeling van mijn subsidieaanvraag. Het is een algemene beoordeling van mijn functioneren als journalist. Het Fonds laat op deze manier weten elke subsidieaanvraag van mij bij voorbaat af te wijzen.
Ik vind dit schandelijk omdat het mij lijkt dat het fonds subsidieaanvragen op hun eigen merites hoort te beoordelen, en niet door te kijken naar de wereldvisie, het geloof of de politieke overtuiging van de aanvrager.
Ook is het schandelijk omdat het fonds kennelijk geen subsidies toekent aan journalisten die een kritische kijk hebben op de journalistiek. Wat ben je als journalist waard als je de valkuilen van je eigen professie niet erkent? We hebben toch allemaal - hoop ik - het boek 'Flat Earth News' van Nick Davis gelezen? Of 'De schepping van de wereld in het nieuws' van Jaap van Ginneken? We kennen toch allemaal het propagandamodel van Noam Chomsky? Dit is toch common knowledge?
Ik weet niet wat ik meemaak. Is dit de manier waarop het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten subsidieaanvragen beoordeelt? Komen journalisten die open staan voor kritiek op hun vak, of critici daarover aan het woord laten, bij voorbaat niet in aanmerking voor subsidie? Mogen zij geen uitgesproken opvattingen hebben? In het algemeen niet? Of alleen niet ten aanzien van bepaalde onderwerpen?
Werkelijk, ik had dit niet verwacht. Ik ben ontsteld. Maar ik ben wel blij dat ik nu weet waar ik aan toe ben. Ik kan mij de moeite besparen van nieuwe subsidieaanvragen, en ik kan collega-journalisten uit de droom helpen.”
De hierboven beschreven casus is het zoveelste bewijs dat het in de journalistiek werkt zoals Noam Chomsky en Edward Herman vaak hebben beschreven: als je als journalist buiten de lijntjes kleurt dan vlieg je er uit. Systeemkritiek wordt niet getolereerd. Dan verlies je je baan, zeggen opdrachtgevers de samenwerking met je op en kun je fluiten naar subsidies.
Kritiek op het journalistieke bedrijf is al helemaal uit den boze. In de woorden van communicatiewetenschapper Jaap van Ginneken:
“Weinig beroepsgroepen zijn zo zelfgenoegzaan en lichtgeraakt als journalisten. Kritische boeken of studies van buiten de beroepsgroep worden vaak unaniem neergesabeld ... Journalisten die het vrijwel in alle opzichten met elkaar oneens zijn, sluiten gemakkelijk de rijen ... om kritiek van buitenstaanders en vakbroeders te pareren.”
Het onderzoek naar de The Hague Invasion heb ik uiteindelijk toch uitgevoerd. Zij het dat ik mij beperkt heb tot literatuuronderzoek. Ik had er graag nog wat meer energie ingestoken. Ik had diverse personen op mijn verlanglijstje staan die ik had wilde interviewen. En ook wilde ik via een WOB-procedure bepaalde documenten boven tafel krijgen. Niettemin heeft het literatuuronderzoek, met name dat naar de gelekte ambtsberichten van de Amerikaanse ambassade, enige interessante feiten naar voren gebracht. Ook is het voor het eerst dat een journalistieke reconstructie is gemaakt van de Nederlandse reacties op de Amerikaanse wet door de jaren heen.” Zie: Amerika dreigt met invasie – Kabinet “verontrust”